Freinet scholen

Célestin Freinet (1896-1966) begint zijn onderwijzersloopbaan in 1920 in een tweemansschool in Bar-sur-Loup, een klein dorpje in de Franse Alpen. De traditionele manier van lesgeven en orde houden spreekt hem echter in het geheel niet aan. Daarbij komt dat hij door een slechte longfunctie - gevolg van een opgelopen verwonding in de eerste wereldoorlog - gedwongen is naar een andere manier van lesgeven uit te zien, dan het gebruikelijk doceren. Hij begint zijn leerlingen mee de natuur in te nemen en bezoekt ambachtslieden in het dorp. Hierbij wordt hij getroffen door de grote belangstelling van de kinderen. Deze levende belangstelling staat in schril contrast met hun apathie in de klas. Vanaf dat moment laat Freinet zich ook in zijn onderwijs in de klas steeds meer leiden door de ervaring en beleving van de kinderen. De spontane verhalen van de kinderen vinden hun neerslag in kleine opstelletjes die weer het materiaal vormen voor het lees- en schrijfonderwijs. Wanneer Freinet vervolgens op het idee komt deze verhaaltjes door de kinderen zelf in de school te laten drukken en daarbij merkt hoezeer dit bijdraagt tot de motivatie van de kinderen is de techniek van de vrije tekst voorgoed ontdekt. Door publicaties van Freinet gaan ook andere onderwijzers het proberen met de drukpers op school. Deze verspreiding leidt weer tot stimulerende en blikverruimende correspondentie tussen klassen uit verschillende delen in Frankrijk.

De toenemende behoefte aan drukpersen, papier en andere leermiddelen leidt in 1924 tot de oprichting van een eigen coöperatie, de C.E.L. (Cooperative de l' Enseignement Laïc). De onderwijzers zijn hiervan niet alleen de gebruikers, maar tevens de eigenaars en de beleidsvoerders. Er ontstaat een actieve vernieuwingsbeweging met een duidelijke links-socialistische signatuur, uitgesproken gericht op het onderwijs voor het volkskind en sterk praktisch gericht op ideeën en technieken die ook voor de geïsoleerde werkende onderwijzer uitvoerbaar en betaalbaar zijn. Zo ontwikkelt zich in de Freinetpedagogiek de leidende idee van de klas als een zichzelf besturende coöperatieve werkgemeenschap.

 

In 1928 wordt Freinet overgeplaatst naar Saint-Paul en komt hij terecht in een arm deel van het stadscentrum. Het zijn meest kinderen van arme pachters die de school bezoeken. De vrijmoedigheid waarmee de 'schooiertjes van de volksschool' het wagen rijke toeristen met hun enquêtes lastig te vallen, roept bij de gegoede burgerij weerstanden op en leidt tot een lastercampagne tegen Freinet met beschuldigingen van spionage voor Rusland. Het conflict eindigt met een remise, waarbij Freinet in 1933 gedwongen wordt een wachtgeldregeling te aanvaarden. Naast een pedagogisch militantisme wordt nu ook een strijdbaar socialisme hoe langer hoe meer kenmerkend voor Freinet en de beweging.

Freinet blijft niet bij de pakken zitten en begint in Vence met zijn vrouw een eigen school. De beweging kan zich enkele jaren rustig ontwikkelen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt hij echter op basis van vroegere beschuldigingen geïnterneerd. Deze tijd gebruikt hij om zich theoretisch te verdiepen en twee boeken te schrijven.

 

Tot aan zijn dood blijft Freinet het energieke middelpunt van de beweging die inmiddels is uitgegroeid tot de belangrijkste en meest actieve beweging voor onderwijsvernieuwing in Frankrijk.

Klasorganisatie en technieken

Werkvormen zijn niet heilig...

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

 

In onze school staat het kind en de groep centraal en worden de werkvormen aangepast aan hun behoefte. Dat neemt niet weg dat er een aantal vaste werkvormen ontstaan zijn die in grote mate de structuur van de klassenwerking en de werking van de hele school bepaalt. Per klas liggen de accenten anders, afhankelijk van de behoeftes van de kinderen, maar ook afhankelijk van de voorkeur, de vaardigheden, inzichten en keuzes van de leerkracht. Het is duidelijk dat het een haast onmogelijke zaak is voor een leerkracht alle beschreven werkvormen optimaal toe te passen in zijn groep. Veel van deze werkvormen zijn vrij arbeidsintensief en daarom moeten er vaak keuzes gemaakt worden en zal de ene werkvorm beter uit de verf komen dan de andere.

Deze tekst is niet het resultaat van een langdurige studie. Het geeft slechts een verslag van de diverse werkvormen die in de Freinetschool De Zevensprong worden toegepast. Het is een ontwerptekst die ook zal gebruikt worden voor ons schoolwerkplan, maar nog niet besproken en afgerond is door ons team en onze pedagogische werkgroep. Een groot deel van deze tekst is het resultaat van vele overleggen, vergaderingen en ervaringen binnen het tienjarig bestaan van onze school.

De volgende werkvormen worden besproken:

 

De rondes

Bij een ronde leert elke deelnemer van en aan elkaar. De kinderen stellen vragen aan elkaar en geven aanvullingen en opmerkingen over het onderwerp. Zij leiden om beurte het gesprek en zien er ook op toe dat de afspraken gerespecteerd worden. Er is meestal een leider, die het gesprek leidt, en een hulpleider die let op de storingen. De leerkracht stelt zich hierbij meestal meer op de achtergrond, hoewel hij wel aanvullende informatie kan geven, vragen kan stellen en ook toeziet op het goed verloop van de ronde. Uit een ronde kan een leergesprek ontstaan waarin de leerkracht een naar voor gekomen onderwerp uitdiept. Onderwerpen uit de rondes kunnen ook gebruikt worden voor werkjes, projecten, uitstappen, enz.

Via de rondes leren de kinderen zich uitdrukken, naar elkaar luisteren en hun beurt afwachten. Uiteraard is de invloed op de sociale vorming groot: de kinderen leren voor hun mening uit te komen, voor zichzelf op te komen en hun plaats in de groep te vinden. Het spreekt van zelf dat de leerkracht dit proces observeert en zonodig kinderen stimuleert of afremt. In onze school worden heel wat verschillende soorten rondes toegepast. Meestal bereiden de kinderen om de beurt al of niet met de hulp van de ouders, zo'n ronde voor.

Dit begint al bij de jongste kleuters met de: prentronde, waarbij het kind iets vertelt over een prent die ze zelf thuis gekozen heeft; de toonronde: er worden dingen getoond die van thuis meegebracht worden. In de lagere school hebben we dan de boekenronde waarbij het kind een boek voorstelt. Als de vrije teksten voorgelezen worden, spreken we van een vrije-teksten-ronde. Verder zijn er de "kijk wat ik kan" en de "ik weet wat" rondes waarbij een kind iets voorstelt wat hij goed kan of waar hij veel van weet (b.v. circuskunstjes, een handvaardigheid, etc.). Dit kan aanleiding zijn tot een klasatelier waarbij alle kinderen de kans krijgen die bepaalde techniek aan te leren. In de hogere graden hebben we dan de krantenronde en de actualiteitsronde; hierin brengen kinderen uit de actualiteit ter sprake n.a.v. televisie-uitzendingen, krantenartikelen e.d. Verder gebruiken we nog de muziekronde, de poëzieronde, en kan de leerkracht andere activiteiten in de vorm van een ronde organiseren.

Aan de basis van de hele klaswerking ligt de praatronde; vooral in de kleuterklassen en de eerste en tweede graad wordt er meestal iedere dag gestart met een praatronde, waar de kinderen kunnen vertellen wat hun bezig houdt en andere kinderen daar in beperkte mate op kunnen ingaan. De leerkracht kan deze ronde zo nodig zelf verrijken door aanvullingen te geven; kan ook de dagorganisatie toelichten; kan de praatronde ombuigen in een ander soort ronde als hij vindt dat de ronde te weinig inhoud heeft.

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

 

Werkjes en projecten

Het echte leren vertrekt vanuit een vraag, een motivatie om te willen weten hoe iets werkt, in elkaar steekt, ontstaan is. De bedoeling van werkjes is dan ook deze vragende houding te stimuleren en te leren hoe je antwoorden kan vinden op je vragen. Deze houding wordt ook in de verschillende rondes bevorderd; binnen de werkjes wordt er dan iets meer mee gedaan. In de kleuterklassen gaat het vaak om belangstellingspunten die de leerkracht met de kinderen uitwerkt. Soms kan dat zich beperken tot één dag, maar het kan ook een groter project worden van één week of nog langer met daaraan verbonden een uitstap of een bibliotheekbezoek. Het opzoekwerk gebeurt nog vaak door de leerkracht, maar de kinderen kunnen thuis ook vragen stellen over het thema en dingen meebrengen. In de eerste graad worden er in de tweede helft van het schooljaar individueel of in kleine groepjes werkjes gemaakt of onderzoekjes gedaan. Vaak begint dat rond dieren en maken de kinderen gebruik van ons documentatiecentrum wat goed voorzien is van boeken over allerlei thema's op kinderniveau en waar we ook een videotheek proberen uit te bouwen.

Vanaf de tweede graad worden de werkjes systematischer en wordt er ook gewerkt met een schema: - wat weet ik al? - wat wil ik er nog over weten? - hoe verwerk ik het? (woordschema, tekst op computer) - hoe stel ik het voor aan de klas? In de derde graad worden er soms ook opdrachten gegeven; b.v. elk groepje maakt een werkje over een land. Is er een thema dat de hele klas sterk aanspreekt of een thema dat de leerkracht belangrijk en zinvol vindt dan wordt dit als klasproject uitgewerkt. Hieraan worden dan meestal allerlei facetten gekoppeld: de historische achtergrond, een manuele verwerking, een uitstap of iemand uitnodigen die erover vertelt. De voorstelling van het werkje of project kan in verschillende vormen gebeuren : een spreekbeurt, een quiz, een toneelstuk etc. Meestal gebeurt deze voor de eigen groep, maar soms ook voor andere klassen, de hele school of voor de ouders.

Er zijn een heel aantal vaardigheden die door deze werkvorm ontwikkeld worden: zelfstandig werken, informatiebronnen leren hanteren, taalbeheersing, zowel mondeling als schriftelijk, creatieve vaardigheden, sociale vaardigheden etc. Het vergt heel wat inspanning van de leerkracht om deze werking goed te begeleiden en extra ondersteuning is soms nodig.

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

 

Contractwerk

Een groot deel van de leerstof van rekenen en taal en soms ook van wereldoriëntatie wordt aangeboden in de vorm van contractwerk. Dit wil zeggen dat de kinderen opdrachten krijgen voor een dag of voor een week die zij zelf kunnen plannen in hun dag- of weekplan. Bij sommige opdrachten, bijvoorbeeld nieuwe leerstof gaat er een instructiemoment aan vooraf. Op deze manier kunnen kinderen op eigen tempo en naar eigen inzichten werken. Zij leren zo een stukje verantwoordelijkheid op te nemen voor hun eigen leervorderingen en vinden het meestal prettig dat ze een inbreng hebben in de planning van hun werk. Uiteraard is een goede controle nodig en bij sommige kinderen is extra toezicht noodzakelijk. Deze werkvorm bevordert de zelfstandigheid en maakt differentiëren vrij eenvoudig. Er moet wel voor gezorgd worden dat er voldoende mondelinge instructies plaatsvinden, behalve voor de hoogbegaafde kinderen, die hebben dit vaak niet nodig.

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

 

Planning

Van jongs af aan worden de kinderen dagelijks geconfronteerd met plannen. Bij de jongste kleuters wordt vooral gewerkt rond tijdsbesef. Allerlei kalenders sieren de klas. (dag-, week-, en weerkalender) De kinderen leren in welk dagdeel of in welke dag ze zich bevinden. De oudste kleuters werken evenzeer met kalenders. 's Ochtends plannen zij wanneer ze in een bepaalde hoek willen werken of spelen. In de eerste graad begint men te werken met een weekplan. Per dagdeel wordt er ingevuld of aangeduid waar ze aan werken. Als een taak klaar is kleurt het kind een vakje in op zijn weekplan. Ook de ouders kunnen zo heel duidelijk zien waar het kind mee bezig is.

Kinderen van de tweede graad moeten een hele dag kunnen plannen. Het werk van één dag komt op het bord te staan en de kinderen duiden op hun plan aan wanneer ze waar aan werken. In de derde graad wordt van de kinderen verwacht dat ze hun werk voor de hele week plannen. Ieder kind krijgt een werkplan waarop ook het contractwerk vermeld staat. Ze vullen op werktijden in, waar ze aan werken. Het werk dat per dag niet af is, moeten ze thuis afwerken. Kinderen mogen ook meteen plannen om bepaalde dingen thuis te doen.

Plannen bevordert de zelfstandigheid. De kinderen leren om keuzes te maken, om hun tijd nuttig te gebruiken, om hun tijd te verdelen. Ze leren zichzelf kennen: Werk ik traag of snel? Waar heb ik veel tijd voor nodig? Wat doe ik graag en minder graag? Daarbuiten leren kinderen ook plannen in andere situaties: Hoe ga tewerk met een project of werkstuk? Hoe begin ik aan een bouwwerk of knutselwerk? Hoe pak ik een rekenprobleem aan? We geven de kinderen de boodschap mee dat plannen altijd en overal nuttig is om constructief te kunnen werken en dat je er creatief mee om kunt gaan.

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

 

Communicatiemiddelen: o.a. druktechnieken, vrije teksten, correspondentie, klaskranten

 

Druktechnieken

In de Zevensprong gebruiken we voor het verspreiden van teksten en tekeningen, uiteraard moderne communicatiemiddelen (computer, E-mail, kopieermachine). Toch vinden we het manueel drukken van tekeningen en zinnen heel waardevol. Een aantal druktechnieken worden aangeboden (klasatelier, schoolatelier): werken met de wringer, werken met de limograaf en werken met verschillende stempelvormen.

Bij al deze technieken, komt vooral het experimenterend zoeken aan bod: experimenteren met kleuren, experimenteren met verschillende soorten materiaal, experimenteren met hoeveelheden inkt, ... . Een andere belangrijke doelstelling hierbij is het leren samenwerken en overleggen over de handelingen die uitgevoerd moeten worden. De resultaten van de drukwerken, afhankelijk van de doelstelling, worden tentoongesteld, verspreid onder de ouders of opgehangen. Enkele voorbeelden waarbij gebruik gemaakt wordt van druktechnieken: maken van affiches, ontwerpen van wenskaarten, illustraties bij vrije teksten, klaskranten, ... . Deze drukwerkvormen geven een extra dimensie aan de communicatie, men bereikt op een eenvoudige manier een groter publiek. Dit geeft de kinderen bovendien een trots gevoel omdat een eigen ontwerp in een oplage verspreid wordt.

 

Vrije teksten

Vrije teksten zijn een van de belangrijkste Freinet-technieken die we gebruiken in de Zevensprong. In de verschillende klassen worden heel regelmatig teksten geschreven door de kinderen. Ze doen dat op momenten die ze meestal zelf kiezen, en over onderwerpen waarover ze iets willen vertellen (dit kan ook naar aanleiding van een project, uitstap, ...). Bij de kleuters zijn dit woorden, zinnen of tekstjes die door de kleuterleidsters bij de tekeningen van de kinderen geschreven worden. De oudste kleuters stempelen wel al eens een woord of zin. In de beginfase van het leesonderwijs (eerste leerjaar) maken de kinderen eerst een tekening. Het bijpassende verhaal wordt door de leerkracht opgeschreven samen met het kind. Zodra de kinderen zelf nieuwe woorden kunnen schrijven, maken ze de zinnen zelfstandig en al gauw worden dit korte verhaaltjes. In de hogere graden worden de teksten langer en krijgen een ander karakter. In de hoogste graad willen niet meer alle kinderen hun teksten voorlezen, het wordt iets persoonlijks.

Het delen van ervaringen met anderen via geschreven (of gesproken) taal, is een belangrijke menselijke activiteit die voldoening geeft. Wie op deze manier communiceert, ervaart de zin van taal in een levensechte situatie. Door het werken met vrije teksten krijgen de kinderen greep op hun voelen, beleven, leefwereld. Ze worden serieus genomen. Het schrijven van eigen teksten bevordert het inzicht in structuren, kinderen worden gedwongen over de zaak na te denken en te schrijven op een zodanige manier dat het voor anderen helder is wat ze willen uiten.

 

Tekstbesprekingen

Er zijn tekstbesprekingen en tekstenrondes. Afhankelijk van de graad en van de leerkracht worden die werkvormen anders gehanteerd. Doel van deze bespreking is a.d.h.v. vragen te onderzoeken of de schrijver van de tekst zijn boodschap duidelijk kon maken (inhoudelijk - gevoelsmatig). Daarom worden ook zinsbouw en spelling bekeken.

Eerste graad: Wekelijks wordt er een tekst uitgekozen. De tekst komt aan bod (met toestemming van de auteur). Hij wordt eerst helemaal luidop gelezen door de auteur. Daarna gaan we zin per zin na of alles duidelijk is. We starten met de titel: Waarover zou de tekst gaan, denk je? Maakt de titel jou nieuwsgierig? ... Inhouden die aan bod komen zijn: hoofdletters en interpunctie, zinsbouw en spellingsregels, directe rede, welk soort tekst is het, komt de boodschap duidelijk over, wat zou je nog kunnen veranderen, enzovoort. De volgende dag krijgen de kinderen een verwerkingsblad met de verbeterde versie van de tekst en een aantal oefeningen rond bepaalde spellingsregels, grammatica, inhoud, ... . Wekelijks is er ook een tekstenronde waar alle teksten aan mekaar worden voorgelezen. Na het voorlezen, komen er automatisch reacties van de andere kinderen: ik snap het niet, is het echt gebeurd? Ik heb ooit ook eens...

Tweede graad: Maandag, na de praatronde, beginnen de kinderen aan hun vrije teksten. Teksten die klaar zijn worden nagelezen en door de kinderen verbeterd, indien nodig. De kinderen die vroeger klaar zijn, maken een tekening bij de tekst. De anderen doen dit in de loop van de week. De redactie van de krant leest al de teksten en vraagt de schrijver of de tekst in de krant mag. Woensdag is er een tekstbespreking. Iedereen krijgt een kopie van de tekst die besproken wordt en plakt deze in het schrift. De kinderen brengen eerst zelf verbeteringen aan. Daarna volgt er een bespreking aan het bord. De verbeterde versie wordt uitgetypt en iedereen plakt deze onder de eerste versie. Ook de vorm wordt besproken.

Derde graad: Maandagmorgen worden de teksten geschreven (in het klad). De teksten worden samen met het kind verbeterd. Vrijdag is er een tekstenkring, teksten worden aan elkaar voorgelezen. Na elke tekst is er een korte bespreking: alles begrepen? Goede opbouw? In de juiste tijd geschreven? Was het een leuk verhaal, gedicht, elfje? Bij de teksten wordt er telkens een illustratie gemaakt.

 

Klaskranten

Heel regelmatig worden teksten verzameld en gebundeld tot een klaskrant. Enkele kinderen vormen de redactie en zetten de teksten op de computer. De krant wordt zo mogelijk geïllustreerd met tekeningen of stempels. De kinderen nemen een krantje mee naar huis en regelen soms ook abonnementen voor grootouders. Er komen teksten, gedichtjes, elfjes, werkjes, moppen en raadsels in de kranten.

 

Correspondentie

Een van de interessantste middelen waardoor de kinderen van onze school in contact komen met de buitenwereld is de correspondentie. Deze gebeurt zowel met andere Freinetscholen als met andere scholen. Correspondentie kan toevallig ontstaan, bv. naar aanleiding van een verhuis, of een contact van de leerkracht met een collega in een andere school, maar ook bewust georganiseerd worden. Ze bestaat uit de uitwisseling van teksten, cassettes, werkstukken, klaskranten, creatief werk, ... zowel van klas tot klas als van kind naar kind.

Bij al deze communicatievormen ligt de nadruk op taal, beeld en op uitwisseling. Meer en meer wordt hier gebruik gemaakt van computers. Bijna alle klassen hebben computers ter beschikking tot drie per klas in de tweede en derde graad. Ook e-mail en internet proberen we in de klassenwerking te integreren; dit vraagt heel wat tijd, bijscholing en kennis van de leerkracht en ook de technische installaties zijn nog niet voldoende uitgebouwd. Uiteraard maken we ook gebruik van de video en hebben we al geëxperimenteerd met het maken van videobeelden door de kinderen.

bron: Toos Van den Acker, coördinator van De Zevensprong

Differentiatie en zorgverbreding

Vanuit ons pedagogisch project proberen we zoveel mogelijk aan te sluiten bij het niveau en de behoefte van het kind. Binnen de meeste werkvormen is de differentiatie dan ook als het ware ingebouwd. Bij het contractwerk werken we met basisleerstof die aangepast wordt voor zwakke, trage en sterke kinderen. Bij andere werkvormen vertrekken de kinderen vanuit eigen keuzes; bijsturing door de leerkracht is hier soms nodig om ervoor te zorgen dat het kind voldoende uitgedaagd wordt, en voldoende oefening krijgt. Op deze manier gebeurt er een stuk zorgverbreding in de klas. Omdat er in de klassewerking onvoldoende tijd is voor individuele mondelinge instructie hebben wij een taakleerkracht die zorgt voor individuele zorgverbreding. Ook geeft zij rekeninstructie voor het eerste leerjaar, omdat we merkten dat de basisbegrippen onvoldoende uit de verf kwamen binnen de gewone klaswerking.

Klasinrichting

De klas vormt een leef- en werkomgeving waarin kinderen en leerkracht zich goed moeten voelen. Die inrichting wordt voor een groot deel bepaald door de gebruikte werkvormen. In onze school hebben dan ook alle klassen een praathoek waar de rondes gehouden worden, een leeshoek, een knutselhoek, een computerhoek en werkplekken verspreid door de klas. Meestal is er ook een instructietafel of hoek. Uiteraard verschilt de inrichting van klas tot klas en zeker ook van graad tot graad. In de kleuterklassen kunnen we echt spreken van werkhoeken. Aangezien de kinderen zoveel mogelijk zelfstandig werken worden de materialen overzichtelijk in open kasten op kinderhoogte gezet. Bij grote klasprojecten kan de klasinrichting aangepast worden; hier wordt creatief mee omgesprongen door leerkrachten en kinderen.